Lieve Vrouwe- of Albadaleen
Anno 1543
Overzicht



Hierboven staat een plattegrond van het dorp Poppenwier, Anno 2006. Een linksklik op het plaatje geeft een extra volledig scherm weergave zodat details beter te zien zijn. Bijvoorbeeld de straatnamen en de huisnummers, die als wit in het rode vlak zijn aangegeven. Noord is boven zoals gebruikelijk. Oorspronkelijk was de voornaamste doorgangsweg de Bûtenbuorren, maar die is nu nog alleen toegankelijk voor aanwoners. De route voor het verkeer is via de Harstawei en de Marsherne, die straat voert u dan verder de Leegeaen in naar het dorp Tersoal.
De twee stukjes grond, eigendom van het Albadaleen zijn aangegeven in geel. Eerst zal beschreven worden het pleintje aan de Binnenbuorren, groot 139 m2. Dit pleintje wordt o.a. begrensd door een bestraat paadje en een brede sloot. Het andere stuk grond, groot 202 m2, kadastraal aangeduid als Rwd H318, ligt achter en tegen de voormalige herberg van Poppenwier aan de Bûtenbuorren no. 8 en wordt heden verhuurd aan de eigenaars van dat pand. Op het gele vlak is een zwart stuk ingetekend ter grootte van 5 m2 behorend bij voornoemd pand en heeft een apart kadaster nummer: Rwd H319 en als kadastrale aanduiding: hok. Op dit stukje grond stond ooit het schooltje aan de Noord-West kant en het hok lag tegen dit schooltje aan.
Intermezzo: bemanning van de kerk
In het tijdperk van ongeveer 1450 tot 1550 was het gebruikelijk dat een kerk in een klein dorp in Friesland werkzaamheden werden gedaan door twee personen: de pastoor en de vicaris. De pastoor werd voorgedragen door de dorpelingen en personen woonachtig rondom het dorp, voor benoeming door de Staten van Friesland. Hierbij was dan ook de mening van de Grietman van belang die, zoals al eerder gememoreerd, eens de zittende pastoor liet vervangen door zijn zoon. De functie van de pastoor bestond o.a. uit zaken als voordragen van de mis, trouwen, dopen, mis bij overlijden en ook bidden voor allerlei personen en zaken. De opleiding van een pastoor bestond gemiddeld uit dat zij: "en jaer ofte twe in latinis literis, in rethorica, poesi ofte iure gestudeert" hadden. Priesters vaak voor een wat langere tijd in Leuven of Utrecht. In de periode 1500 tot 1550 was het gezag van de pastoor reeds tanende, alsof de reformatie reeds in de lucht hing.
Aan een kerk was tevens een vicaris verbonden. Dit was de helper en plaatsvervanger van de pastoor. Hij woonde in de vicarie, een huis(je) meestal gebouwd aan de muur van het kerkhof zodat hij direct over volledig gewijde grond de kerk kon betreden. Behalve het behartigen van de wereldlijke kerkzaken, zoals administratie en dergelijke was een belangrijke taak voor de vicaris het onderwijs geven aan leerlingen. Hij werd gekozen en aangesteld door inwoners en omwonenden van het dorp en ook door hen betaald, voornamelijk door de meer welgestelde boeren. Zelfs één de vicarissen van Poppenwier is bekend: Heer Cornelis. Hij maakte testament in 1518 en is begraven in het klooster Engwerd. Als dank daarvoor schonk hij in zijn testament zijn bed met toebehoren en een koe aan de broeders en zusters van het klooster en daarenboven aan de zusters: een ton bier!
Het pleintje aan de binnenbuorren
De reden van de beschrijving van de functionarissen hierboven is omdat volgens de overlevering op het pleintje van het Leen het huis van de vicaris zou hebben gestaan. Dit pleintje grenst wel niet aan de huidige kerkhofmuur, maar tussen het jaar 1500 en nu is dit huis en de kerk een aantal malen herbouwd en waarschijnlijk niet op dezelfde plaats. Het huidige kergebouw stamt bijvoorbeeld uit 1850. Speculatie is ook dat het pleintje van het Leen was om de pastoor de gelegenheid te geven daarop de bezittingen van het Leen (State en landerijen) te aanschouwen. In de registers van aanbreng van 1511 staat onder de bezittingen van het Leen o.a.: "Item nog een kleyn stuks lands van de pastoor Kerkpadt int West optrekkende soveer als die hofmuer gaet". Maar helaas ligt het pleintje ten zuiden van de kerk en kerkhof en gezien de bebouwing van Poppenwier, een verzameling kleine huisjes bijééngepakt op de terp ter bescherming tegen hoogwater is het onwaarschijnlijk dat een stukje grond al vanaf 1500 niet bebouwd zou zijn geweest alleen terwille van de pastoor.
Uit een aantal bronnen is bekend dat het Albadaleen een huis bezat in Poppenwier. Tijdens de reformatie van rond 1580 werden alle Katholieke bezittingen onteigend, zoals bijvoorbeeld het klooster Engwerd. Grietman Hette vluchtte naar Steenwijk, nog in handen van de Spanjaarden, maar pastoors konden bijvoorbeeld kiezen om predikant te worden en zo niet dan werden ze ontslagen en kregen een klein persioen (heel schappelijk eigenlijk). Klooster priesters en nonnen die weigerden te vertrekken werden namelijk vaak over de kling gejaagd. Leenseigendommen werden niet gezien als Katholiek, hoewel de eigendomsrechten voor langere tijd onduidelijk zijn geweest. Het vicarishuis zou bezit zijn geweest van het Leen (geen bron) en kennelijk stond op diezelfde plek het huis dat Jan Olpherts in 1590 bewoonde voor een jaarlijkse huur van 6 goudgulden. Jan zijn borg was Aete Sydses, de pachter van het voormalige kloostergoed Engwerd en administrateur van de geestelijke goederen van Poppenwier. Jan wordt door een zekere Gale Heslinga op 31 mei 1591 aangesproken om de huur te betalen, die volgens Jan reeds voldaan is aan Andries van Albada omdat die door Gedeputeerde Staten van Friesland was verklaard tot gerechtigde van het Leen. Er volgt een gerechtelijk proces tussen Andries van Albada en Gale Heslinga wat in het voordeel van de eerste moet zijn beslecht omdat in later jaren nog sprake was van een aanmaning van de administrateur van het Leen aan Gelloff Dirckx om het gehuurde huis per 12 mei 1708 te ontruimen. Niet lang daarna moet het huis verkocht zijn omdat andere personen verzochten om betaling van de huur van dit pand. Rond 1750 getuigden de armvoogden van de Roomse gemeente van Jirnsum dat het huis al sinds oude tijden bij arme mensen gratis in gebruik was. De kerkgemeenschap heeft toen 15 caroligulden betaald aan de schuldeiser opdat de bewoner daar mocht blijven wonen en in het vervolg het onderhoud van het huis te financieren.
Maar was dit nou het huis wat op het pleintje stond? Blijkent uit de bestaand gebleven correspondentie is zeker dat het Albadaleen ooit een huis bezat in Poppenwier in de periode na de reformatie. Dat dit de voormalige woning is van de vicaris is niet zeker, doch een vicariswoning stond gewoonlijk vlak bij de kerkmuur en het pleintje ligt ook vlak bij de kerkmuur. In de eeuwen sinds 1500 zijn veel gebouwen inklusief kerk, een aantal malen verbouwd, verplaatst of herbouwd zonder dat daarvan documentatie is omdat het kadaster pas is ingesteld rond 1800. Dat deze open plek er zou zijn voor de pastoor om op enige wijze gebruik van te maken lijkt onwaarschijnlijk. We dus moeten concluderen dat het pleintje aan de binnenbuorren van Poppenwier waarschijnlijk gerelateerd is aan, maar niet op precies dezelfde plaats hoeft te zijn, als het huis van de voormalige vicaris.
Op 1 april 1996 ontving het bestuur van het Albadaleen een brief van het kadaster met de volgende mededelingen. Dat op het kadastrale perceel Rwd H1004 twee eigenaren geregistreerd stonden namelijk een zekere Cornelis Hidma, die ook het huis bezat wat op dit perceel stond alsmede een object aangeduid als "HUIS ERF KERKPLEIN" grootte onbekend. Eigenaar was ook niet gegeven maar kennelijk wist men dat dit stukje grond een relatie had met het Albadaleen. Het kadaster was voornemens om dit stukje grond te vervreemden en te voegen bij de eigenaar Hidma. Hiertegen heeft de voorzitter van het Albadaleen Dhr. T.S. van Albada direct telefonisch en schriftelijk bezwaar gemaakt wijzende op het historische belang van dit stukje grond, hij heeft Dhr. H. Walsweer verzocht dit te onderzoeken. Die is gekomen met een getekend kadasterkaartje uit 1832 waarop het leensbezit bij de kerk van Poppenwier is beschreven. Daarop is een perceel 79a aangegeven wat grofweg overeenkomt met de plaats van het huidige pleintje. Over dit kavel 79a stond in de kadastrale beschrijving dat dit het kleine stukje land was van de pastoor "int west op streckende soe veer alst die hoffmuer gaet", waaraan hierboven was gerefereerd. Toen moest het kadaster wel om en heeft Rwd H1004 opgedeeld in twee separate kadastrale stukken waarvan het ene nu toebehoorde aan het Albadaleen en wel zodanig bepaald als bij een opmeting van Poppenwier in 1917 reeds was gedaan als zijnde de scheiding tussen het Albadaleen en wat nu van Hidma is.
Maar dit is wel van belang. Kennelijk is er in 1917 een opmeting geweest van het Albadagoed en het kadaster kan niet zomaar meten aan niets, zo van wij steken een natte vinger in de lucht en zetten hier zo'n rood-witte paal neer. Altijd wordt er gemeten aan een object, een huis, muur of hek of misschien bouwval. Dus waarschijnlijk heeft er in het jaar 1917 nog iets op dit stukje grond gestaan en is later afgebroken.

Aan de oostkant van het pleintje, kijkend naar west. De grenslijn is de rij van drie steentjes links van het paadje. Het stuk grond eindigt ongeveer bij het hokje de grens gaat dan naar links en eindigt, niet zichtbaar, bij de sloot.

Blik vanaf de brug over de sloot naar Binnenbuorren no. 11, richting Noord. Daar staat de kerk, grotendeels verscholen achter de bladeren van de boom. Zichtbaar is het hek om het kerkhof, de ingangsdeur achter de donkere kat en de grafstenen op het kerkhof.

Aan de westkant van het pleintje, kijkend naar oost, naar het pand binnenbuorren no. 9, voormalig eigenaar Hidma. Het pleintje eindigt één meter voor de gevel van dit pand.


In zijn huidige vorm maakt het pleintje deel uit van de openbare ruimte, zie de fotocollage hierboven, met dank aan Mevr. M. van Leeuwen voor het maken van de foto's. Bewoners van Poppenwier mogen er van het Leen gebruik van maken, om b.v. elkaar te ontmoeten en te praten en kinderen om te spelen. Er is een overweg naar de brug over de sloot zodat de bewoner van het huis aan de overkant daar kan komen. Rond de periode 2000 was kanovaren een aantal jaren erg populair. Het waterschap heeft dan ook gemeend om een kanosteiger aan te leggen in hun sloot tegen de berm van het pleintje aan. Er zal waarschijnlijk overleg zijn geweest met de toenmalige gemeente Boarnsterhim (in de volksmond: Blunderhim) die heeft gemeend een hekwerkje te moeten plaatsen op grond van het Leen zodat niet iedereen zo maar op de steiger kan komen. De gemeente heeft er niet bij stil gestaan dat deze grond niet hun eigendom was. Het hekje is nu eigendom van het Albadaleen (bij wet: nagelvast), maar heeft als nadeel dat door het Leen dit hek redelijk moet worden onderhouden om bij ongelukkken claims van achterstallig onderhoud te vermijden. Het Leen heeft het recht dit hekwerk te verwijderen, maar om omwonenden tegemoet te komen blijft het althans voorlopig staan.
Ontstaan van de herberg annex café annex bakkerij aan de Bûtenbuorren no. 8
De leensboerderij was oorspronkelijk gesitueerd aan de rand van het dorp en een deel van het land van het leen en erf van de boerderij lag rondom deze boerderij. Stukjes daarvan zijn in de loop der tijd om diverse redenen bebouwd geraakt. Zo al eerst de plaats van de herberg, nu woonhuis op no 8. Dit is als volgt tot stand gekomen.
Eind 18e eeuw rolde Nederland en ook Friesland de Fanse tijd in, en sommige mensen kozen voor de Franse stijl of hielden de bestaande aristocratie de hand boven het hoofd. Rauwerderhem werd bestuurd door Grietman Jonkheer Frans Julius (Idzard?) Johan (Heringa?) van Eysinga. Eén van de huizen van Van Eysinga werd gehuurd door Bouwe Oepts en die zag de Franse bui reeds hangen. Volgens Van Eysinga moest Bouwe Oepts met echtgenote en negen kinderen uit zijn huis weg voor 1 mei 1796 omdat: "hij de wapens had opgevat en zich ook als een patriot kleedt". Meer dan 30 "braave en weldenkende patriotten, waare Vaderlanders, beminnaars van de nieuwe constitutie" konden dat niet aanzien, niet in de laatste plaats vanwege Bouwes patriottische instelling. Op 17 of 22 februari 1796 schreven zij een brief naar het provinciebestuur en wezen op zijn kwaliteiten. Bouwe "was een braaf, eerlijk en oppassend persoon, hups va leven, handel en wandel", de huiseigenaar Van Eysinga daarentegen was "eenen ongeschikte Aristocraat". Voornoemde patriotten, voornamelijk afkomstig uit Poppenwier hadden een oplossing bedacht voor deze abominabele situatie voor het al zo bezwaarde gezin van Bouwe Oepts. Zij stellen voor om voor Bouwe een huis te laten zetten. Het stukje grond dat zij op het oog hebben behoort aan het Albadaleen, is in gebruik bij Ynte Yntes en Age Harmens en voor hun doel zeer geschikt. De huurders hebben geen bezwaar. Bovendien zijn de eigenaars van het Leen onbekend dan wel onvindbaar. Op 19 maart 1796 besluit een commissie van het provinciaal bestuur de nieuwbouw toe te staan onder de voorwaarde dat een jaarlijkse grondpacht aan het Leen wordt afgedragen. Het gerecht van Rauwerderhem wordt gevraagd om een opgave van de bezittingen en inkomsten van het Albadaleen. Die wordt op 30 maart 1796 verzonden , met een opgave van de oppervlakte van het stukje grond (lang 95 en breed 40 voet, in totaal 3800 vierkante voeten). Het gerecht is van mening dat de grondpacht niet boven de 3 carolusgulden hoeft uit te komen.

De handtekeningen van de zogenaamde "bouwers" degenen die opkwamen voor Bouwe Oepts en zijn gezin en voor hen op grond van het Albadaleen verzochten een huis te mogen bouwen. Zij woonden in of rondom Poppenwier en gaven hiermee min of meer te kennen aan de Franse kant te staan; oftewel patriotten te zijn zoals Bouwe.


Maar daar hadden ze buiten de waard gerekend. De collatoren van het Albadaleen waren te weten gekomen dat een stukje grond van het Leen zonder hun toe- of instemming van het Leensbezit zou worden afgezonderd. Zij gingen in protest bij het college van gedeputeerde staten van Friesland en eisten dat alles wat reeds op deze grond was gebouwd direct zou worden verwijderd. Gedeputeerde staten waren daarmee akkoord. Hierop heeft de intiniatiefnemer van de helpende hand voor Bouwe Oepts, Dhr. Jentje W. Heeringa, medewerker bij het gerecht van het district Rauwerderhem, onderhandelingen opgevat met de collatoren van het Albadaleen en zij zijn overeengekomen hetgeen is beschreven in een zogenaamde "akte van beedleninge" opgesteld door Heeringa, getekend door advocaat Dhr. D.H. Andreae en verzonden naar het bestuur van Friesland. In deze akte meldt Heeringa dat hij, voor zichzelf, als uit naam van de overige "bouwers" van het gedachte huis overeengekomen is met de eigenaren van het Albadaleen dat zij het plekje grond bij die huizinge van de collatoren "te moogen te bede leenen (referentie B78)" en daarvoor jaarlijks te betalen een som van maar liefst 7 carolusguldens, meer dan twee maal wat voor een dergelijk stukje gebruikelijk zou zijn. Verder is overeengekomen, dat als de collatoren daarom verzoeken dat dan op de eerste aanmaning daarvan, Jentje Heeringa en consorten alles zullen afbreken wat op het stukje grond staat, inclusief het huis thans bewoond door Bouwe Oepts, en zij zullen de grond in de oorspronkelijke staat terugbrengen.

De Herberg van Poppenwier circa 1930. Oorspronkelijk gebouwd in 1796 en vooraleerst uitgebaat door Bouwe Oepts.

De herberg heeft zijn functie verloren rond 1993 en is ten tijde van deze foto, rond 2015 een woonhuis. Tussen de garage en het grote gebouw is een deur. Direct daarachter bevindt zich de historische grond van het Albadaleen, welke verhuurd is aan aanwonenden en is niet vrij toegankelijk.



In 1810 blijkt in het huis op die plek een herberg te worden geexploiteerd. Men mag aannemen dat Bouwe Oepts van Dijk (1751 - 1817) de eerste exploitant was, zijn beroep was namelijk kastelein. Hij werd opgevolgd door Gerben Pieters Zwart (tot 1855) en vanaf 1855 wordt volgens de leenrekening de pacht van 7 gulden betaald door Lubbert Everts de Groot. In 1894 en 1895 wordt de pacht voldaan door S. Jansen te Leeuwarden. In het vanaf 1910 bijgehouden kasboek vermeldt de betalers: S. Talsma (1910-1920), W. Bouma (1921-1935), J. Rienstra (1936-1940), D. Rienstra (1941-1946), J. van der Wal (1947-1970), P. van der Wal (1971-1982), T. Rinsma (1983-1993). Rinsma was de laatste herbergier, daarna zijn de activiteiten die bij de herberg hoorden overgegaan naar het nieuw gebouwde dorpshuis de "Trilker", aan de Marrsherne no. 2. Het pand van de herberg is in 1994 verkocht als woning maar de pacht werd alsnog betaald t/m 1998. In 1999 is deze woning verkocht aan een andere persoon. Opmerkelijk is dat in het koopcontract uit 1999 van het pand Bûtenbuorren 8 noch vermeld staat: op het 8e blad ..... in deel 2344, nummer 33 staat met betrekking tot het perceel kadasternummer 317 onder meer vermeld: "Nota: Bezwaard met een jaarlijkse grondrente groot zeven gulden aan het Lieve Vrouwe- of Albadaleen te Poppingawier" ..... Opmerkelijk omdat ondanks dat dit huis ongeveer 12 maal verkocht is, dat deze vermelding telkenmale in het koopcontract blindelings is overgenomen uit het vorige koopcontract sinds 1796!

Nog vermeldenswaard is het volgende. In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw stond Poppenwier bekend om zijn ludieke kermis, begin september. Met name de toneeluitvoering van de lokale toneelvereniging op de bovenzaal van de dorpsherberg was berucht en trok ook veel publiek uit het buurdorp Raerd. De, zeg maar, matige acteerkwaliteit van de spelers werd ruim gecompenseerd door de hilariteit die daar door volgde. Dit stelde de castelein weer in de gelegenheid ruime hoeveelheden alcoholica te schenken. De volgende ochtend had de lokale afsleepdienst het altijd druk met het weghalen van gestrande auto's aan de (rechte) weg van Poppenwier naar Raerd, uit berm, sloot of struikgewas, met of zonder nog inzittende comateuze bestuurder.

Het stukje leensgrond achter de voormalige herberg op Bûtenbuorren no. 8

In de navolgende beschrijving zullen een aantal juridische correcte of incorrecte termen gebruikt worden die het geheel er niet duidelijker op maken. Hier zullen we ons best doen dit voor de lezer zo toegangkelijk mogelijk te maken. Allereerst dient te worden opgemerkt dat Nederland sinds 1838 een Burgerlijk Wetboek kent (aan te duiden als OBW) waarvan in 1992 in laatste instantie een hele nieuwe versie tot stand is gekomen het zogenaame Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW). Bepalingen in het NBW kunnen anders zijn dan die in het OBW.

Laten we beginnen met het verhaal van dit stukje grond. Rond 1860 vonden de verantwoordelijken van de toen Nederlands Hervormde kerk in Poppenwier dat het eigenlijk ook tot hun taak behoorde om voor kinderen in en om Poppenwier een zekere mate van onderwijs te verzorgen. Zulks doet men in een school, maar die was er niet in Poppenwier. Daarom bedachten de kerkvoogden dat een dergelijk gebouw gesticht zou moeten worden en als plaats daarvoor hadden ze een stukje grond op het oog gelegen achter de herberg, eigendom van het Lieve Vrouwe- of Albadaleen. De kerkvoogden van de Hervormde kerk hebben contact opgenomen met de Katholieke pastoor van de parochie van de Heilige Marcus in Jirnsum, als bestuurder van het Leen, hetgeen heeft geleidt tot het opstellen van het volgende contract d.d. 1861:

Wij ondergeteekenden F.T. Terwischa van Scheltinga, Roomsch Catholyk Priester en Pastoor te Irnsum, in kwaliteit van Bestuurder van het Lieve Vrouwe of Albadaleen te Poppingawier, in dezen gemagtigd door heeren Burgemeester en Wethouders van Rauwerderhem als Provisoren van dat Leen en heeren Gedeputeerde Staten van Friesland dd 5 februari 1861, no. 55, contractant ten eene, en Jelte Sikkes Bakker, Klaas Everts de Groot en Gerrit Kerstes Boersma, allen landbouwer te Poppingawier, in hunne kwaliteit van Kerkvoogden der Hervormde gemeente aldaar, in dezen gemagtigd door floreenpligtigen van dien dorpe bij besluit van den 13 December 1860, contractanten ter andere zijde, Verklaren met elkanderen te hebben aangegaan de navolgende overeenkomst:

De bestuurder van het Leen staat aan Kerkvoogden voornoemd op grondpagt af p.m. 1½ roeden van het kadastrale perceel, no. 393, der Sectie A, gemeente Rauwerd, deel uitmakende van het hornleger der Zathe en landen aan het Leen in eigendom behorende en thans in huurgebruik bij Wytze J. Buiteveld, met het doel dat daarop zal worden gesticht de dorps-openbare school, welke afstand door Kerkvoogden wordt aangenomen op de navolgende wederzijds overeengekomen voorwaarden, te weten:

Artikel 1.
De Kerkvoogden zullen jaarlijks op den verschijndag, bepaald op den 1 mei, aan het Lieve Vrouwen of Albadaleen voornoemd, betalen een grondpagt van vijf gulden.
Artikel 2.
De Kerkvoogden zullen den alzoo tegen grondpagt afgestanen grond door een behoorlijk houten stek afschutten en steeds ten genoegen van de bestuurder van het leen afgeschut houden, opdat de huurder der leenplaats geen last van de schoolgaande kinderen op zijn erf hebbe.
Artikel 3.
De aanvaarding van den afgestanen grond gaat bij de verteekening dezer akte over.
Artikel 4.
De kosten dezer akte zullen komen ten laste van Kerkvoogden

Aldus gedaan en verteekend op onze repectieve woonplaatsen te Irnsum en Poppingawier. (get.): J.S. Bakker, G.K. Boersma, K.E. de Groot, F.T. Terwisscha van Scheltinga, Bestuurder van het Albadaleen. In duplo geregistreerd te Leeuwarden, den 26 april 1861 en aldaar overgeschreven ten hypotheekkantore den 3 Mei 1861.

Bovenstaande contract is opgemaakt tussen twee rechtspersonen, zonder consent of beoordeling van een notaris of een advocaat. De juridsiche afspraak die wordt gemaakt is: staat op grondpacht af. Waarschijnlijk is dit niet een bekende term in het OBW. Desalniettemin zijn met dit contract zekere rechten vastgelegd.
Aldus werd het schooltje gebouwd en in 1862 in gebruik genomen. Op onderstaande kaart die is gemaakt aan de hand van een opmeting van het kadaster van vlak voor de sluiting van ruilverkaveling "De Sneeker Oudvaart" in 1976 is het schoolgebouwtje, toen opslagplaats, nog aanwezig.


De school in Poppenwier
Op de kaart hierboven is te zien dat het schooltje klein was, de bruikbare ruimte binnen was ongeveer 6 bij 9 meter en bestond waarschijnlijk uit één lokaal. Maar alle scholen in dorpen waren in die tijd klein en wel om de volgende redenen. Ten eerste was er geen leerplicht. Dus kinderen, of in die tijd ouders van kinderen die niet wilden dat hun kind naar school ging, die gingen niet. Verder werd in de zomer geen les gegeven. De kinderen moesten dan helpen met de werkzaamheden op het land. Er was over het algemeen één onderwijzer die aan alle kinderen tussen de ongeveer 6 en 14 jaar les gaf (ultiem gedifferentieerd lesgeven) en hij werd per kind per uur door de ouders betaald. Onderwijzer was meestal een bijbaan, het leverde niet genoeg geld op om een gezin van te onderhouden en hij had er vaak een andere baan bij. Ook gingen in die tijd de toen zogenaamde "domme" kinderen niet naar school, dat was immers zonde van het lesgeld. Er waren daarom niet veel schoolgaande kinderen en er was geen behoefte aan een groter gebouw.
Het schooltje achter de herberg heeft als dusdanig maar voor korte tijd gediend, van 1862 tot en met 1876. Toen is er een grotere school gebouwd aan de andere kant van de leensboerderij op de Bûtenbuorren no. 12. Aan het gebouw te zien woonde de (hoofd)onderwijzer ook in dit gebouw. Misschien kwamen er meer kinderen in Poppenwier, of werden ze slimmer, of misschien zag men ook aankomen dat de leerpicht toch zou worden ingevoerd, uiteindelijk in 1901 en dat dus een groter gebouw nodig was. Desalniettemin bleek na enige tijd dat Poppenwier te klein was voor een zelfstandige school en is er in 1937 besloten dat kinderen uit Poppenwier voortaan in Raerd naar school moesten, dat betekende 2 km fietsen over een rechte weg.

Het gebouwtje achter de herberg had vanaf 1877 geen dienst meer en de Kerk in Poppenwier heeft in overleg met de gemeente Rauwerderhem en de bestuurders van het Albadaleen het gebouw en de grond op een juridisch uiterst rommelige manier overgedragen aan de eigenaar van de herberg op No. 8. Hiervan is een akte opgesteld en ingeschreven bij het kadaster. Deze akte is moeilijk te lezen, maar het bestuur met enige hulp van toenmalig notaris de Boer uit Akkrum hebben naar besten kunnen deze akte proberen te ontcijferen in leesbaar Nederlands. Rommelig, ten eerste omdat het een onderhandse akte is, zonder notariële bekrachtiging, of goedkeuring door een advocaat. De juridisch meest relevante zaken zijn onderstreept. Ten eerste verkoopt de gemeente Rauwerderhem voor 350 gulden den opstal van het oude schoolgebouw aan I.J. Boonstra, herbergier te Poppenwier. Deze opstal had de gemeente gekregen op 19 februari 1876, waarschijnlijk van het kerkbestuur in Poppenwier. Vervolgens wordt gemeld dat de koper alleen het recht zal hebben op de opstal van het oude schoolgebouw, maar niet op de grond eigendom van het Albadaleen wat om die school heenligt. Echter, dan verleent de pastoor, als bestuurder van het Albadaleen aan I.J. Boonstra alsnog het regt van opstal van het hele stuk grond eigendom van het Lieve Vrouwe- of Albadaleen tegen eene uitkeering van vijf gulden in het jaar. Dan wordt daar wel de voorwaarde aan verbonden dat de opstalhouder alleen het oude schooltje mag gebruiken voor opslag of wagenhuis en niks mag ver- en/of bijbouwen. Een dergelijke bepaling is volstrekt in tegenspraak met de wet en dus niet geldig. Maar goed het komt er op neer dat de gemeente 350 euro opstrijkt voor de verkoop van het opstalrecht en dat het Albadaleen als zogenaamd "blote" eigenaar slechts een schamele 5 euro per jaar zal ontvangen.
In de notariële akte van overdracht uit 1999, waar de herberg wordt verkocht aan een andere persoon staat ondermeer vermeld dat die tevens zal kopen: het recht van opstal voor onbepaalde tijd op een perceel grond gelegen aldaar, kadastraal bekend Rwd H318 groot twee are twee centiare; waarvan de blote eigendom toebehoort aan de fundatie Lieve Vrouwe- of Albadaleen te Poppingawier. Hier is dus in de tussenliggende koopakten bijgekomen die onbepaalde tijd en is verdwenen de pacht, voor opstal de zogenaamde "canon" van 5 gulden.
Het recht van opstal op een stuk grond zoals beschreven in het OBW is een bijzonder sterk recht. De opstalhouder mag in principe doen met het stuk grond wat hem of haar belieft, bebouwen, afbreken van objecten, beplanten of wat dan ook zonder dat de blote eigenaar daar bezwaar tegen kan maken. Wel moet de opstalhouder alle lasten en belastingen betalen die geheven worden op het stuk grond. Het recht van opstal kan alleen in gevallen van overmacht, of met wederzijdse toestemming worden beëindigd, wat ook geldt voor de hoogte van de canon. Bijvoorbeeld inflatie van 100 jaar is geen reden om de canon te verhogen.
Toch werd volgens het kasboek, bijgehouden sinds 1910 deze canon van 5 gulden keurig betaald. Van 1910 tot 1914 door Johannes Grouwstra, en verder door Jan de Leeuw (1915-1928), J. Zantema (1929-1950) en als laatste van 1951 tot 1975 door G. Talsma namens de CAF (Coöperatieve Aankoopvereniging Friesland 1896-1991). In 1976 gaat de herbergier plots naast de gebruikelijke 7 gulden grondrente ook de 5 gulden canon voor H318 betalen. Waarschijnlijk is in 1976 het gebouwtje afgebroken, vlak nadat het nog is opgemeten, en de grond bij de herberg gevoegd.
Hoe zag dit gebouwtje er eigenlijk uit? Welnu hierna ziet u drie luchtfoto's van Poppenwier:


Drie luchtfoto's van Poppenwier en delen daarvan, gemaakt midden zeventiger jaren van de 20e eeuw. Hier eerst van nagenoeg het hele dorp, duidelijk herkenbaar is de Bûtenbuorren met de Herberg op no. 8.

Een detailopname van de Herberg met schuur en duidelijk te zien het voormalige schoolgebouwtje toen in gebruik als opslag. Dit gebouwtje nam bijna de hele ruimte in achter de herberg en de plaats klopt met de kadastrale opmeting zoals gegeven in een vorige figuur.

De herberg met het schooltje vanuit een ander perspectief. Opvallend is de vreemde schuine afsnijding van het schooltje aan de Zuid-West kant. Verder is de Leensboerderij op no. 10 duidelijk te herkennen.


Een tijd lang betaalde de herbergier dus 12 gulden per jaar, eigenlijk een symbolisch bedrag. Daarom is de voormalige administrateur D. Groeneveld in 1992 naar T. Rinsma gestapt, toen herbergier en heeft overlegd over de hoogte van de pacht van wat Groeneveld dacht, dat alleen van het stukje grond H318 was. Zij hebben besloten om het te betalen bedrag te verhogen van 12 naar 60 gulden per jaar. Ook na het sluiten van de herberg heeft de eigenaar van de woning nog t/m 1998 60 gulden per jaar aan het Albadaleen betaald. Zoals gemeld is in 1999 het huis wederom verkocht aan een nieuwe eigenaar/bewoner, helaas met een zelfingenomen persoonlijkheid. Het bestuur is door de in dat jaar aftredende administrateur Groeneveld op de hoogte gebracht van de bestaande afspraken over de hoogte van het pachtbedrag. Daarna is contact opgenomen met de nieuwe eigenaar met de vraag of hij, net als de vorige eigenaars, bereid was om ook 60 gulden voor het stukje grond H318 te betalen. Dat weigerde hij, volgens hem stond in zijn koopcontract een bedrag van 7 gulden (inderdaad voor H317, niet voor H318), dat wilde hij betalen en hij heeft dat één maal gedaan. Na overleg met hem heeft het bestuur daarna de historische aankomst van al deze zaken en bedragen uitgezocht waarvan op deze site wordt verhaald en is verslag van dit onderzoek uitgebracht aan deze nieuwe eigenaar. Hem is toen voorgesteld om een nieuw opstalcontract op te stellen met een canon van 100 euro per jaar. Daar was hij eerst wel toe bereid, maar later niet meer.
Na een aantal jaren van stagnatie heeft het Albadaleen een advocaat in de arm genomen om uit te zoeken welke jurisdische mogelijkheden er waren om een regeling te treffen voor deze grond, die bleken er te zijn! Bij de overgang van het OBW naar het NBW wilde de wetgever liever niet twee nauw verwante vormen van pacht van gebouwen op grond (erfpacht en opstalrecht) naast elkaar laten bestaan en daarom zijn in het NBW alle artikelen en regelingen die op erfpacht van toepassing waren ook van toepassing verklaard op opstalrecht. En één van die artikelen is dat wanneer meer dan twee jaar achter elkaar de erfpacht of canon niet betaald is, dat dan de pacht of opstal kan worden opgezegd door de blote eigenaar. Dat is gedaan in 2007 zodat het Albadaleen na 146 jaar weer volledig en onbezwaard eigenaar is geworden van het historische stukje grond Rwd H318. Daarna heeft het bestuur grote moeite en inspanning gedaan om een regeling te treffen met de eigenaar van de voorliggende herberg en later met zijn erven, aangaande het gebruik en huur van dit stukje grond, met uiteindelijk slechts een gedeeltelijk bevredigende oplossing. Had de eigenaar zijn huiswerk gedaan dan had hij net als alle volgende eigenaars van Bûtenbuorren 8 tot in eeuwigen dagen voor minder dan 2½ euro per jaar in alle rust van dit stuk tuin kunnen genieten.
In 2020 is het pand Bûtenbuorren 8 opnieuw verkocht en in goed overleg met de nieuwe eigenaars is er een geheel nieuw huurcontract opgesteld voor Rwd H318. Daarin zijn de rechten en plichten voor zowel het Albadaleen als voor de huidige én toekomstige eigenaars veilig gesteld.

Hieronder nog twee foto's van H318 gemaakt naar aanleiding van een taxatie van de huurwaarde:

Foto genomen vanuit de achterkant van H318 richting herberg, in het jaar 2015. De bewoners hebben een afdak in de vorm van een hooiberg gebouwd tegen het huis aan. De grond van het Albadaleen loopt tot aan de muur van het huis.

Blik vanaf een positie tegen de woning aan richting achterkant van H318. Deze achterkant ligt ongeveer 18 meter rechtsvoor vanaf deze positie. Zoals duidelijk zichtbaar, was en is, de grond grotendeels in gebruik als tuin.


Rododendrons willen niet op de Friese klei, maar met een beetje moeite krijgen we toch een prachtige:
Bloementuin